Het blijkt dat in gevallen waarin sprake is van aankoop van een onroerende zaak door partners in een samenwerkingsverband verschillende standpunten worden ingenomen. In cassatie heeft de Advocaat Generaal (AG) de Hoge Raad gevraagd om hier bij zijn uitspraak meer duidelijkheid over te verschaffen.
Deze casus betreft een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is gehuwd en een zogenoemde man/vrouw-firma is aangegaan. Het echtpaar heeft een nieuwe woning laten bouwen waarin ook een zakelijk te gebruiken deel is opgenomen. Het echtpaar heeft de ter zake van de nieuwbouw in rekening gebrachte omzetbelasting bij de vof als voorbelasting in aftrek gebracht. De vof heeft echter geen omzetbelasting afgedragen vanwege het privégebruik van de woning.
De AG komt tot de conclusie dat afdracht van omzetbelasting vanwege het privégebruik slechts aan de orde is als het pand tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend. Alleen dan kan de woning immers door de vof ter beschikking worden gesteld aan de partners in privé. In de voorliggende zaak liggen de feiten echter zodanig dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het pand tot het privévermogen moet worden gerekend. Voor de heffing van omzetbelasting gaat het dan om het antwoord op de vraag wie de macht heeft om als eigenaar over het pand te beschikken.
Uitgaande van deze vaststelling kan dan ter zake van het privégebruik geen omzetbelasting verschuldigd zijn. Wel is in dat geval de bij aankoop in rekening gebrachte omzetbelasting ten onrechte door de vof als voordruk geclaimd. Die fout kan echter door de belastingdienst slechts worden gecorrigeerd indien de voordruk is geclaimd bij een aangifte die korter dan vijf kalenderjaren geleden is ingediend.
Bron: Conclusie AG-Ettema, 20 augustus 2020, ECLI:NL:PHR:2020:718